Historiek: God en Jan Soldaat: een curieus gedicht

Eind 1947 liet legercommandant generaal Simon Hendrik Spoor een briefkaart drukken met daarop een prent van Christus aan het kruis en een knielende menigte. De linkerhelft van de prent representeert de oorlog in donkere kleuren, vlammen en oorlogsmateriaal. De rechterhelft laat een lichte, dankende groep mensen zien die de vrede voorstellen. Jan Soldaat staat centraal op de prent naast de gekruisigde Christus. Onder de prent staat het gedicht ‘God en Jan Soldaat’:

Wij wenden ons tot God en Jan Soldaat,
Als hooge nood en bitt’re strijd ons wacht,
De nood voorbij, het land in vredesstaat,
Vergeten wordt de Heer en Jan Soldaat veracht.

Volgens zijn biograaf werd de publicatie veroorzaakt door de onheuse reactie van de eigenaar van een landbouwonderneming, die de Nederlandse militairen die even daarvoor zijn onderneming hadden beschermd tegen een aanval afblafte.1 Het gedicht viel in goede aarde bij de Nederlandse militairen die vochten tegen de Indonesische tegenstander. Spoor had onder zijn mannen een goede naam als bewonderenswaardige, onvermoeibare en tegelijk menselijke legercommandant die het hoogste offer gaf voor de vervulling van zijn taak. ‘God en Jan Soldaat’ werd gezien als een uiting van Spoors ijver om op te komen voor ‘zijn’ leger tegenover de kritiek vanuit politiek en maatschappij. Ondanks de populariteit van ‘God en Jan Soldaat’ is er weinig bekend over de geschiedenis van het gedicht. In dit artikel laat ik deze geschiedenis zien, waarbij ik expliciet aandacht vraag voor de religieuze elementen in de prent en de gedichttekst.

‘Onbegrijpelijk’

Dit verhaal begint in februari 1948, toen Tweede Kamerlid Dolf Joekes (PvdA) in een debat over de oorlog in Indonesië vragen stelde over de prent. Aan hem was een exemplaar van de prentbriefkaart toegezonden. In de Kamer stelde hij dat hij de strekking van het gedicht zou kunnen begrijpen wanneer deze afkomstig was van een antimilitaristische groep. Maar nee, hem was verzekerd dat het gedicht afkomstig was van generaal Spoor. Daarom vroeg hij de minister om opheldering:

‘Ik vind het een profanatie op deze wijze een dergelijk beeld te gebruiken en onbegrijpelijk, dat legerautoriteiten een dergelijke publicatie onder de militairen zouden verspreiden.’