‘Dit hebben onze soldaten gedaan.’ Nederlandse zendelingen en militaire predikanten in Indonesië, 1945-1950
Artikel voor Transparant (verschenen december 2021).
We schrijven januari 1969. In het VARA-programma Achter het Nieuws verscheen Indië-veteraan Joop Hueting met opzienbarende uitlatingen over Nederlands oorlogsgeweld tegen Indonesiërs in de jaren 1945-1949. Nederlandse militairen doorzeefden volgens Hueting zonder enige noodzaak kampongs, martelden gevangenen en hielden wraakacties op de burgerbevolking.[i] De uitspraken leidden tot heftige reacties en een tweetal vervolguitzendingen. In de tweede uitzending over Indonesië deden naast enkele (anonieme) veteranen ook twee hervormde predikanten hun verhaal.
Oud-legerpredikant Dirk ter Steege vertelde openhartig over zijn ervaringen in de tropen. Op West-Java waren medewerkers van het Rode Kruis in een hinderlaag gelopen en één van hen werd gedood. Daarop volgde een militaire actie tegen het dorp waar de overval had plaatsgehad. De Nederlandse militairen kregen opdracht om alle mannen en jongens boven de zestien jaar dood te schieten. Diezelfde avond kwamen drie militairen met hun gewetensvragen bij Ter Steege langs. Of de dominee kon uitleggen ‘wat het verschil is tussen hetgeen er destijds in Putten is gebeurd en wat wij nu hebben gedaan’. Ter Steege zag geen verschil en stapte naar de commandant. Die zei toe dat wanneer er weer een strafexpeditie zou zijn, deze militairen niet verplicht waren om mee te gaan.
In dezelfde uitzending kwam oud-zendingspredikant Herman Hildering aan het woord. Hij vertelde hoe hij uit de Indonesische kerken signalen kreeg van Nederlands wangedrag. In de buurt van Lumajang waren de vrouw en zoon van de Indonesische predikant Mas Sriadi neergeschoten, terwijl zij op de rijstvelden werkten. In het dorp van Sriadi waren ook tientallen huizen verbrand en andere christenen doodgeschoten. Nadat Hildering hierover in 1948 had geschreven in het progressief-christelijke blad In de Waagschaal kreeg hij de wind van voren van zijn collega-predikanten in Surabaya. Hoe had hij het gewaagd om hierover te schrijven? De verontwaardiging was echter van korte duur geweest. Een door vlootpredikant Douwe Jalink ingesteld onderzoek bevestigde namelijk de feiten. Het Nederlandse optreden werd daarop afgedaan als een vergissing. [ii]
In 1969 stemden de analyses van Ter Steege en Hildering stemden opvallend overeen. Dat was in de periode 1945-1950 wel anders. Zendingspredikanten en militaire predikanten namen een heel andere positie in tegenover het Nederlandse militaire optreden in Indonesië. Waar veel zendelingen kritisch stonden tegenover oorlogsgeweld, steunden militaire geestelijken die inzet juist. Tegelijkertijd kwamen beide elkaar in de dagelijkse praktijk op veel plaatsen tegen. Dit artikel verkent de relatie tussen zendingspredikanten en leger- en vlootpredikanten, waarbij de nadruk ligt op hun visie op de inzet van militair geweld als oplossing voor de ‘Indische kwestie’.
Zendingspredikanten en de Indonesische revolutie
Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië was de zending zwaar getroffen. De zendelingen waren geïnterneerd in gevangenkampen en velen waren daar omgekomen. Vanaf september 1945 probeerden de zendelingen die de kampen hadden overleefd hun werk te hervatten, maar de turbulente ontwikkelingen na de uitroeping van de Republiek Indonesië maakten hun werk moeilijk. In Nederland kwamen via de zendelingen crisisberichten binnen over de toestand in Indonesië. Op Java zou een heilige oorlog tegen christenen woeden, waarbij honderden slachtoffers vielen.[iii]
In werkelijkheid bleek de Indonesische revolutie geen antichristelijk karakter te dragen. Zeker, het revolutionaire geweld trof ook Nederlandse christenen en soms was er sprake van specifiek religieus gemotiveerd geweld. Maar van grootschalige christenvervolging was geen sprake. Integendeel, de Indonesische kerken bleken de Republiek te steunen. De aanvankelijk sceptische houding van zendingspredikanten tegenover de Republiek veranderde mede daardoor. Een kleine, maar invloedrijke groep zendelingen kreeg meer begrip voor het Indonesische nationalisme. Ondanks het feit dat er van alles op de jonge Republiek was aan te merken, pleitten zij ervoor om het nationalisme serieus nemen en aan te sturen op het beëindigen van de koloniale verhouding.Zij stonden positief tegenover het voeren van diplomatieke gesprekken met de Indonesische nationalistische leider Soekarno. Daarmee kozen zij een ander standpunt dan het merendeel van de Nederlandse christenen dat iedere vorm van onderhandeling met Soekarno afwees.[iv]
Zendelingen stonden kritisch tegenover acties van de Nederlandse krijgsmacht. Zij zagen in dat militair geweld nooit het Indonesische nationalisme zou kunnen onderdrukken. Daarbij kwam het feit dat deze acties ernstige schade zou toebrengen aan de vertrouwensband tussen de zending en de Indonesische christenen. Zendingspredikant Hildering stelde dat de Nederlandse zendelingen wel konden inpakken, ‘want uit hun mond zou de Indonesiër het evangelie als hemelse blijde boodschap van verlossing, vrede en vrijheid zeker niet meer hebben kunnen en willen horen.’[v] Zij mengden zich actief in het publieke debat door artikelen te publiceren die opriepen tot vreedzaam overleg. Oud-zendeling Hendrik Kraemer riep in 1947 de Nederlandse ministers per brief op om niet in te stemmen met militaire actie: ‘in Gods naam – doe het niet’.[vi] Toen de militaire acties toch begonnen, veroordeelden zendelingen deze scherp.
Ondanks deze stevige kritiek was er in zendingskringen geen eensgezindheid over de beoordeling van het Nederlandse militaire optreden. De zendingsorganisaties reageerden vanwege intern verschil van inzicht relatief mild.[vii] Dat gebrek aan een heldere visie gold ook voor de kerken in Nederland. Binnen de Nederlandse Hervormde Kerk keerde een kleine groep predikanten, aangevoerd door onder andere de spraakmakende predikant Jan Buskes, zich tegen de militaire acties. Een ander deel van de kerk steunde het regeringsbeleid wel, waardoor een heldere uitspraak van de synode uitbleef.[viii]
Militaire geestelijken en de Nederlandse krijgsmacht
In protestantse kring bestond een strikte scheiding tussen zendelingen en leger- en vlootpredikanten. Terwijl in katholieke kring vele missionarissen (tijdelijk) aan de slag gingen als militaire aalmoezenier, werd dit in protestantse kring als zeer onwenselijk gezien.[ix] Om het vertrouwen van de Indonesische christenen in de Nederlandse zending niet nodeloos te schaden, was het voor zendelingen zaak om zich ver te houden van iedere inmenging in de Nederlandse krijgsmacht.[x] Ondanks die scheiding hadden zendelingen voortdurend contact met militaire geestelijken en andere militairen. Hildering ontving bijvoorbeeld met regelmaat militairen in huis, was lid van een christelijke officierenkring en had in een predikantenconvent in Soerabaja regelmatig overleg met de vlootpredikanten aldaar.[xi]
De militaire predikanten waren overtuigd van de noodzaak tot militair ingrijpen in de opstandige kolonie. Vanuit de kerken werden zij geacht om de Nederlandse militairen geestelijk bij te staan. De krijgsmacht legde vooral de nadruk op hun bijdrage aan het moreel van de troepen. Hun positie bracht daardoor steun aan de Nederlandse militaire inzet met zich mee. In hun preken en toespraken benadrukten zij dat het Nederlandse leger optrad om orde en vrede te herstellen en te werken aan een heilzame toekomst voor het Indonesische volk. Vlootpredikant Henk Sillevis Smitt was uiterst positief over het Nederlandse leger: ‘Neem een dag uit Indonesië al onze Hollandse mannen weg, en chaos, geweldpleging en duisternis dalen over die landen, waarvoor jullie allen je zweet en velen hun bloed gegeven hebben.’[xii]
Het is in dit kader interessant dat juist het beschermen van de zending fungeerde als argument voor Nederlands militair optreden. Zo schreef de gereformeerde legerpredikant Hendrikus van der Wey over het doel van de tocht naar Indonesië dat militairen ‘achter het optreden tegen de verkeerde elementen onder de Indonesiërs moeten zien het heil van dit volk, dat zijn eigen vragen heeft en dat nu in nood is, evenals Nederland in nood is. Hun optreden, hun bloote aanwezigheid reeds, hun voorbeeld van christendom zal dit volk uit zijn ellende kunnen helpen en voorwaarden scheppen voor zending en kerstening. Tot die daad dwingt God hen nu.’[xiii] In de praktijk betekende deze visie dat militairen op sommige plaatsen zendingskerkjes herbouwden en tijdens de militaire kerkdiensten collecteerden voor de zending.
Geen cent meer voor de zending
De verschillende houding van zendelingen en militaire predikanten leidde tot onderlinge irritatie. Zendelingen hadden bijvoorbeeld kritiek op dominee Jaap Koningsberger, hoofdlegerpredikant in Indonesië. Hij stond onomwonden een harde militaire koers voor en betitelde de zendelingen als kortzichtige heren met een pro-Republikeins standpunt. Dat leidde volgens Koningsberger tot een vertekend beeld van de werkelijkheid: ‘Het is zóó dat de ongeloofelijkste terreur de bevolking over heel Java er onder houdt’, zo schreef hij. ‘95% van de bevolking snakt naar de handhaving van orde en rust. Het is niet waar dat de Republiek sympathiek staat tegenover kerk en zending.’
Volgens Koningsberger gaf de vooraanstaande zendingspredikant Jo Verkuyl de schuld aan de Nederlanders. In de Republiek heerste rust. ‘Ja, de rust van de terreur, van het graf’, zo repliceerde Koningsberger. ‘Men ziet in de kringen van Verkuyl de werkelijkheid niet.’ [xiv] Ook andere legerpredikanten keerden zich af van de zending door hun kritiek op het Nederlandse militaire beleid. Terwijl ze de zending aanvankelijk een warm hart toedroegen, was hun standpunt in de loop van 1948 omgeslagen: ‘Ons niet gezien, wij betalen, als we thuiskomen, geen cent meer voor de zending.’[xv]
Volgens de legerpredikanten was de publieke kritiek van zendelingen op het leger uitermate slecht voor het moreel van de troepen. Uit militaire egodocumenten kan inderdaad worden geconcludeerd dat de afwijkende mening van zendelingen zorgde voor twijfels onder sommige militairen.[xvi] Koningsberger schreef aan zijn chef in Nederland: ‘Weet gij dat één van de moeilijkste dingen om het moreel van de troep goed te houden, is de houding van de predikanten der zending?’[xvii] Ook de krijgsmacht erkende het gevaar van de zendelingspredikanten voor de publieke opinie. Volgens legercommandant Simon Spoor speelden zij met hun open brieven tegen de militaire offensieven de Republikeinse regering in de kaart.[xviii]
Berichten over militaire wandaden
De relatie tussen zendelingen en militaire predikanten kwam vooral onder druk te staan door berichten van zendelingen over Nederlands extreem geweld in de Oost. In de Nederlandse pers verschenen keer op keer berichten over oorlogsmisdaden, bijvoorbeeld via brieven van dienstplichtige militairen. Zendelingen onderhielden via kerkelijke netwerk veelvuldig contact met Indonesische christenen. Via die weg ontvingen zij berichten over extreem geweld, zoals het beschieten van burgers of het neerschieten van gevangenen. Via de kerkelijke kanalen bereikten die berichten de openbaarheid in Nederland.[xix]
Zendingspredikant Herman Hildering is zonder twijfel de meest bekende klokkenluider. Aan het begin van dit artikel zagen we al zijn berichten in In de Waagschaal. De berichten over Peniwen maakten in het voorjaar van 1949 nog feller reacties los. Op 19 en 20 februari 1949 hadden Nederlandse militairen in het dorp Peniwen een militaire actie uitgevoerd. Zij waren het ziekenhuis binnengegaan en hadden alle verplegers en patiënten eruit gehaald. Vervolgens werden zes mensen op het voorerf van het ziekenhuis neergeschoten. Drie christelijke vrouwen werden verkracht. De rest van het personeel werd meegenomen, inclusief de medicijnvoorraad van het ziekenhuis. Een dag later werden opnieuw enkele christenen doodgeschoten, waaronder een oude weerloze man.
De plaatselijke predikant S. Martadipoera had een rapport over de oorlogsmisdaden opgestuurd naar de synode van de Oost-Javaanse Kerk en naar de militaire commandant van betreffend gebied. Via de synode kreeg ook Hildering het rapport onder ogen en stuurde dat op 16 maart 1949 naar Nederland. Op 23 maart werd het, zonder zijn medeweten, gepubliceerd. Direct na de verschijning kreeg Hildering een storm van kritiek over zich heen, zowel vanuit de krijgsmacht als uit de kerken. Maar toen in de zomer van 1949 een ingestelde onderzoekscommissie concludeerde dat de moorden in Peniwen wel degelijk waren begaan, zweeg de regering en ook de pers.[xx]
De kritische berichten in de Nederlandse pers, zoals die van Hildering, konden niet op sympathie van de legerpredikanten rekenen, ook al kwamen zij aan het front in Indonesië in aanraking met heftig oorlogsgeweld. Het Nederlandse optreden werd vergoelijkt door te wijzen op de onbetrouwbare aard van de tegenstander, die zich niet aan het oorlogsrecht hield maar vol haat zat tegen alles wat Nederlands was. Een legerpredikant wees er bijvoorbeeld op dat de tegenstander met opzet schoot op tekens van het Rode Kruis. Hij erkende dat er soms dingen mis gingen, maar dat die verklaarbaar waren door het karakter van de guerrillaoorlog en streng bestraft werden. Voor hem stond echter vast: ‘de algemene geest van ons leger in Indonesië is goed.’[xxi]
Conclusie
De militaire acties in Indonesië zorgden voor een moeilijk dilemma voor de Nederlandse kerken. Enerzijds steunde een grote groep predikanten en kerkleden de keuze voor de militair aanval op de Republiek Indonesië. Anderzijds veroordeelden predikanten, zoals Hildering of Buskes, de acties in scherpe bewoordingen. Door deze grote tegenstellingen binnen met name de Nederlandse Hervormde Kerk bleven heldere uitspraken achterwege. Militair optreden werd door de kerk niet veroordeeld, terwijl groepen predikanten en kerkleden daar wel sterk op aandrongen.
De in dit artikel beschreven botsing tussen zendingspredikanten en militaire predikanten is een uitstekende illustratie van dit kerkelijke dilemma. De verschillende taxatie van het Indonesische nationalisme leidde al direct tot een scheiding der geesten. Als het aankwam op de inzet van militair geweld beoordeelden de militaire geestelijken die als een noodzakelijk kwaad, nodig om een betere toekomst voor de Indonesische bevolking te bereiken. Zendingspredikanten wezen de inzet van militair geweld om de Indonesische kwestie te beslechten helemaal af. Dat was geen toekomstbestendige oplossing, zo betoogden zij. De relatie met Indonesische christenen woog voor hen zwaar. Hoe kon de zending, afkomstig uit Nederland, ooit nog geloofwaardig spreken tegen het Indonesische volk als hetzelfde Nederland eerst met geweld het nationalisme onder de bevolking had onderdrukt?
Die zorg was niet onterecht, zo blijkt uit een brief van de Indonesische christen Mimi Poedjo aan Hildering. Poedjo stelde vast dat het Nederlandse oorlogsgeweld de kloof tussen Nederland en Indonesië had vergroot. Wat preekten de legerpredikanten eigenlijk aan hun jongens, zo vroeg hij zich af. ‘Soms denk ik ook: aanbidden ze de Mammon of God? (…) Heusch Hakkie, ’t ware beter geweest, dat ‘t Holl. leger hier niet gekomen ware. Geweld en machtsvertoon, dat is wat ze hier laten zien; ‘t is heusch een demon-crazy, en geen democratie wat ze hier brengen. Wij hebben geen wapens en geweld noodig, maar een beetje recht en veel liefde, vooral Christus-liefde. Holland vergeet dat Indonesië ook hart en gevoel heeft.[xxii]
[i] Stef Scagliola, Last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking (Amsterdam 2002) 108-110.
[ii] Citaten in: 1945 Nederlandsch Indië. 1949 Indonesië. 1969 Achter het Nieuws. Drie VARA-producties (Hilversum 1969) 55-57 en 66-68.
[iii] Hans van de Wal, Tot op het bot verdeeld. Nederlandse protestanten, de zending en de Indonesische revolutie (Zoetermeer 2012)84-86.
[iv] Hans van de Wal, ‘De rollen omgedraaid. Indonesische protestanten en hun invloed op Nederlandse zendelingen’, in: Marleen van den Berg en George Harinck (red.), Voor de geest en het moreel van de troepen. De kerken en de oorlog in Indonesië (Hilversum 2018) 75-90, aldaar 84-85.
[v] Geciteerd in: Marleen van den Berg, ‘Zendeling met hart voor dé zaak. Ds. Hildering en de kwestie-Peniwen, 1949’, in: Van den Berg en Harinck (red.), Voor de geest, 91-108, aldaar 95-96.
[vi] Het Utrechts Archief (UA), Archief Raad voor de Zending van de Nederlandse Hervormde Kerk (1102-2), inv. nr. 6764. Kraemer aan Jonkman, 22 mei 1947.
[vii] Tiat Han Tan, The attitude of Dutch protestant missons toward Indonesian nationalism, 1945-1949 (Princeton 1967) 317-318.
[viii] Tan, The attitude, 323.
[ix] Vefie Poels, ‘Niet te veel preken. Nederlandse aalmoezeniers tussen moraal en moreel in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog’, in: Van den Berg en Harinck (red.), Voor de geest, 55-74.
[x] Van de Wal, Tot op het bot, 259.
[xi] Van den Berg, ‘Zendeling’, 96.
[xii] UA, Archief Deputaten Geestelijke Verzorging krijgsmacht GKN (65-1), inv. nr. 67. Rondzendbrief Sillevis Smitt, oktober 1949.
[xiii] UA, 65-1, inv.nr. 105. Brief H. van der Wey, 3 juni 1946.
[xiv] Nationaal Archief (NA), Archief Dienst Geestelijke Verzorging (2.13.197), inv.nr. 2, Koningsberger aan De Kluis, 14 juni 1946.
[xv] UA, 65-1, inv.nr. 125. Talsma aan Le Cointre, 11 augustus 1949.
[xvi] Scagliola, Last van de oorlog, 73.
[xvii] NA, 2.13.197, inv. nr. 2. Koningsberger aan De Kluis, 14 juni 1946.
[xviii] NA, Archief Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering (2.10.14), inv. nr. 3753. Spoor aan Beel, 23 april 1949.
[xix] Rémy Limpach, De brandende kampongs van Generaal Spoor (Amsterdam 2016)595-596.
[xx] Zie hierover uitgebreid: Van den Berg, ‘Zendeling’.
[xxi] Ds. A.M. Brouwer, ‘De houding van de Nederlandse soldaat in de tropen’, Het Gemeenebest 11/12 (1949) 354-368.
[xxii] UA, 1102-2, inv.nr. 6221. Poedjo aan Hildering, 31 maart 1949.