Nederlands Dagblad: “Religie is een blinde vlek in onderzoek dekolonisatie”

Opinieartikel verschenen in Nederlands Dagblad, 1 maart 2022.

De resultaten van het onderzoek naar de dekolonisatie van Indonesië roepen veel reacties op. Extreem geweld blijkt structureel onderdeel te zijn geweest van het Nederlandse optreden. Over de rol van religie in de oorlog blijven echter veel vragen onbeantwoord. Wat wisten de kerken en de militaire geestelijke verzorging van het stelselmatige geweld in Indonesië?

In de gepresenteerde onderzoeksresultaten krijgt deze vraag nauwelijks aandacht. De onderzoekers benoemen terecht dat de meeste Nederlandse kerken zwegen over het extreme geweld. Slechts een kleine groep kritische geestelijken bracht berichten over dergelijk geweld naar buiten. Toch is de aandacht voor religie, kerken en militaire geestelijken in het onderzoek zeer beperkt. En dat is onterecht.

Lid van een kerk
Uit mijn promotieonderzoek blijkt dat religie een integraal en belangrijk onderdeel van de dekolonisatieoorlog was. In de periode 1945-1950 was de overgrote meerderheid van de Nederlandse militairen lid van een kerk. Aan de militaire geestelijke verzorging werd daarom door legerleiding en militairen grote waarde gehecht. Binnen de krijgsmacht was het christendom een belangrijke bron van identiteitsvorming, wat tot uitdrukking kwam in toespraken en (militaire) rituelen. Zo betoogde generaal Simon Spoor op het kerstfeest in 1946 met een verwijzing naar Johannes 1 dat de Nederlandse militairen vredeswerk verrichtten. In Indonesië streden zij vanuit ‘de christelijke liefde waartoe het Licht in den kerstnacht ons roept’ tegen de krachten van revolutie en chaos.

Predikanten
De Nederlandse kerken stonden vrijwel unaniem achter militair ingrijpen. Geestelijken baden voor een spoedig herstel van de orde door middel van de militaire operaties. Predikanten en pastoors gaven in brieven aan militairen hun steun en waren trots op hun missie om orde en rust te herstellen in ‘ons Indië’. Die missie was niets minder dan Gods plicht. Een kleine, maar zich roerende minderheid in de kerken keerde zich fel tegen militaire acties om het Nederlandse gezag te herstellen. Bij de start van de eerste ‘politionele actie’ schreef de pacifistisch theoloog Gerrit Jan Heering ‘met brandende schaamte’ over het Nederlandse oorlogsgeweld. In plaats van ‘de bediening der verzoening’koos Nederland voor het domme geweld, voor ‘de bediening van het machinegeweer en van het luchtbombardement’. Hoe dan ook, religie en oorlogvoering hoorden bij elkaar.

Extreem geweld
Een belangrijke conclusie van het dekolonisatieonderzoek is dat berichten over extreem geweld op alle niveaus werden verhuld. Toch verschenen er gedurende de oorlogsjaren regelmatig verontrustende berichten in de kerkelijke pers. Kritische predikanten, met name uit de Nederlandse Hervormde Kerk, schreven en spraken over het extreme geweld.Bekend is de geruchtmakende preek van Jan Buskes in 1948, waarin hij ‘Spoor’s afgebrande dessa’s op Java’ gelijkstelde met ‘Hitlers concentratiekampen’. Ook anderen roerden zich. Over de zuiveringsacties op Zuid-Celebes schreef Krijn Strijd: ‘Wat we op Celebes hebben gedaan staat gelijk met de ergste wandaden, door de nationaalsocialistische Duitsers in oorlogstijd uitgevoerd. (…) Duizenden Indonesiërs zijn daar door ons de dood ingejaagd.’ Regering en legerleiding waren zeer gevoelig voor de kerkelijke kritiek en wezen deze stellig af. Na de radiopreek schreef de minister aan de hervormde synode dat Buskes zijn kansel had misbruikt en waarschuwde tegen herhaling. Ook binnen de kerken kregen deze predikanten felle tegenstand. Buskes ontving bijvoorbeeld woedende brieven van hervormde kerkleden. Door de overwegend linkse signatuur van deze predikanten bleef hun invloed in de Nederlandse kerken beperkt.

Militaire geestelijken
In het dekolonisatieonderzoek is nauwelijks aandacht voor de honderden militaire geestelijken, terwijl zij militairen vergezelden op patrouilles en tijdens grote acties. Voor militairen waren zij het eerste aanspreekpunt voor kwesties rond moraal en gewetensvragen. Aan het front maakten zij veelvuldig militair geweld mee en schreven ze in persoonlijke brieven over oorlogsmisdaden waarvan zij getuige waren.In het openbaar kozen ze echter voor ontkenning van de kritische berichten en kwamen ze op voor de goede naam van het Nederlandse leger. Mogelijke geweldsontsporingen moesten volgens hen intern worden berecht. Maar we weten inmiddels definitief dat deze interne bestraffing ontbrak.

Gewetensvragen
De uitkomsten van het dekolonisatieonderzoek roepen allerlei nieuwe vragen op. Wat was de betekenis van het geloof voor individuele militairen die extreem geweld meemaakten? Hoe te denken over geweld? Kregen militairen te maken met gewetensvragen en hoe reageerden militaire geestelijken daarop? Als we werkelijk het collectieve en individuele handelen in het verleden willen begrijpen, wordt het hoog tijd om religie serieus te nemen.